Safranski over Friedrich Schiller


Gepubliceerd in:
Trouw 2 juli 2005

De bloedige twintigste eeuw heeft veel vermorzeld. Ook de Duitse klassieken, ooit een toonbeeld van beschaving, verdwenen onder het tapijt van de geschiedenis. Dat Duitsland zijn klassieken kende en toch in staat was tot de holocaust, maakte Goethe, Schiller en andere reuzen zo niet verdacht, dan toch minstens achterhaald. En Friedrich Schiller mocht aan de wieg van het Duitse Idealisme staan, de filosofische stroming die hoogstaande politieke idealen genereerde als vrijheid en mensenrechten, maar eenzelfde gedachtegoed leidde via Hegel, Marx en Stalin ook tot communistische moordpartijen en de Goelag Archipel.

Friedrich Schiller stierf tweehonderd jaar geleden. Wie zich ergert aan de zwellende stroom van geboorte- en sterfjaarherdenkingen van grote denkers en kunstenaars, wordt nu met Safranski’s biografie veel scepsis uit handen geslagen. Want Safranski slaagt erin om Schiller vanachter die rampzalige twintigste eeuw weer naar voren te halen in – laten we het romantisch uitdrukken – een schitterend licht.

De rossige Schiller was van eenvoudige komaf en groeide op in een tijd dat de feodale verhoudingen onder druk kwamen te staan. Hij werd door de hertog van Württemberg uitverkoren een eliteopleiding te volgen, die in de praktijk meer van een militaire school weghad. Net als in het voortgezet onderwijs nu, maar om andere redenen, werd het lezen van literatuur er niet op prijs gesteld. De hertog dwong Schiller om legerarts te worden. Schiller koesterde echter andere ambities en er groeide bij hem een even heimelijk als krachtig verzet tegen deze beknotting van de vrijheid.

Dat verzet spreekt al sterk uit Schillers eerste en beroemdste toneelstuk, Die Räuber (1781), waarmee hij direct doorbrak en dat hem in Württemberg met allerlei problemen opzadelde. Op zijn drieëntwintigste ontvluchtte hij ten slotte het grondgebied van de hertog en een leven vol onzekerheid, ziekte en schulden begon. Maar geleidelijk aan kreeg hij bekendheid, en nadat hij op instigatie van Goethe een leerstoel in Jena had verworven en zich ook in Weimar bewoog, werd hij zelfs een middelpunt van velen die als grote geesten de geschiedenis in zouden gaan: naast Goethe helden als Herder, Fichte, Von Humboldt en de dan nog piepjonge Hölderlin.

Safranski begint zijn biografie fraai en haast literair met het einde, het moment waarop autopsie wordt gepleegd op het dode lichaam van Schiller. Dat lichaam is van binnen geruïneerd door allerhande kwalen, en het is een wonder, aldus het rapport van dokter Huschke, dat de man nog zo lang heeft kunnen leven. De boodschap is duidelijk: dat was slechts te danken aan de enorme geesteskracht van deze dichter en denker, een geesteskracht die model staat voor het Duitse Idealisme, waarin geest en denken vooropstaan.

Dat enthousiasme voor ‘de geest’ is bij Schiller inderdaad een belangrijke drijfveer, alleen is het soms jammer dat Safranski hem hierin op de voet volgt. Want net als in zijn boeken over Schopenhauer, Heidegger en Nietzsche wil Safranski een intellectuele biografie schrijven, die zich niet verliest in pschychologie, of in roddels en liefdesperikelen en een overdaad aan historische details. Dat nu mag een loffelijk streven zijn, maar Schiller blijft hierdoor in de eerste helft van het boek nodeloos op afstand.

Het meedogenloze kazerneleven op de Karlsschule, waar de hertog zich persoonlijk met van alles bemoeit en elk ogenblik binnen kan vallen, komt nauwelijks tot leven, evenmin als de beklemming van mogelijke repercussies voor ouders en familie bij Schillers vlucht. Terwijl zulke ervaringen toch vormend geweest moeten zijn bij het centrale begrip dat Schiller in de loop van zijn leven literair en filosofisch uitbouwt: dat van de vrijheid. En welke boeken las Schiller, welke schilderijen en wat voor muziek bewonderde deze voor de romantische esthetica later zo belangrijke denker?

In plaats daarvan vat Safranski tamelijk routineus alle toneelstukken van Schiller samen, en filosofische ontwikkelingen van zijn tijd bovendien. Dat is de moeite waard, maar de vraag is of je daar zoveel ruimte voor in moet nemen. Ook hierin heeft Safranski iets van de door hem beschreven Schiller, wiens toneelstukken volgens de Hamburger intendant Schröder wel een uur korter konden.

Halverwege wordt de biografie echter steeds interessanter. Schiller arriveert in 1788 in Jena, en talloze schrijvers en filosofen komen dan op zijn weg. Het jaar erop breekt de Franse Revolutie uit en nergens in Europa zal de wereld ooit meer hetzelfde zijn. Overal klinkt de roep om meer vrijheid. In Jena zijn studentenrellen. Schiller houdt er een inaugurele rede waarin hij, net als Schopenhauer later, een onderscheid maakt tussen academici die voor de filosofie leven en zij die van de filosofie leven. Maar anders dan bij Schopenhauer wordt hij door honderden studenten toegejuicht.

We zien nu iets van de begaafde stilist en redenaar die Schiller kon zijn. Hij definieerde schoonheid als ‘vrijheid in de natuur’. De natuur, zo had Kant geleerd, is geheel gedetermineerd: alles is bepaald door natuurwetten en alleen de mens is vrij, omdat hij niet louter tot de natuur behoort. Nu is het esthetische dat, wat zich in de natuur als vrij voordoet, in een spel van ‘vorm en massa’. Dat alles klinkt niet minder abstract dan wat andere filosofen schrijven, maar vervolgens geeft Schiller het mooie voorbeeld van wat het betekent goed gekleed te gaan. In de esthetische wereld, zo schrijft hij, ‘eist ook de jas die ik op mijn lichaam draag respect voor zijn vrijheid. Die jas verlangt van mij, net als een schuchtere bediende, dat ik niemand laat merken dat hij mij dient. In ruil daarvoor echter belooft hij mij, zo terughoudend van zijn vrijheid gebruik te maken, dat mijn vrijheid daar niet onder lijdt. En als we beiden woord houden, zal iedereen zeggen dat ik goed gekleed ben.

Het begrip vrijheid heeft in deze jaren een sterk politieke lading. De revolutionairen in Parijs huldigden Schiller en benoemden hem tot Citoyen français. Omdat Schillers naam kennelijk fonetisch gespeld was, als Gille, bleven de officiële papieren van die benoeming jaren in Straatsburg liggen, en toen ze eindelijk arriveerden hadden Danton en de andere ondertekenaars op hun beurt reeds het hoofd onder de guillotine moeten leggen. Goethe schreef, dat hij Schiller met het uit het dodenrijk toegestuurde document slechts in zoverre geluk kon wensen, dat Schiller zelf dan tenminste nog tot de levenden behoorde.

Dat laatste was niet zo vanzelfsprekend. Schiller werd namelijk voortdurend geteisterd door chronische ontstekingen en krampen en geregeld werd voor zijn leven gevreesd. Zoals Bertrand Russell meer dan een eeuw later in China uit een buitenlandse missiekrant het triomfantelijke nieuws van zijn eigen dood mocht vernemen, zo komt Schiller ter ore hoe hij in Denemarken reeds herdacht wordt. Jaren later zal ook de Würzburger Zeitung voortijdig zijn overlijden berichten, waarna zijn uitgever hem uit vreugde over de onjuistheid van dit nieuws veertig flessen port en tien flessen Malaga stuurt.

In 1794 raken Schiller en Goethe innig bevriend. Men ziet ze gearmd langs de oevers van de Saale wandelen, de corpulente, oudere Goethe, en de stram rechtop lopende Schiller met zijn open witte kraag. Het zijn de jaren waarin invloedrijke geschriften van Schiller ontstaan als Über die ästhetische Erziehung des Menschen en Über naive und sentimentalische Dichtung, en wat later de grote toneelstukken Wallenstein, Maria Stuart en Wilhelm Tell.

Misschien heeft Safranski te veel eerbied voor de ooit zo onaantastbaar lijkende idealen van het Bürgerbildungstum. In het publicitaire vuurwerk van dit Schillerjaar is ten oosten van onze landsgrenzen herhaaldelijk geciteerd uit de brief, waarin Caroline Schlegel vertelt hoe de romantici van hun stoel vielen van het lachen toen ze Schillers ronkende gedicht Die Glocke lazen. Safranski meldt het hoofdschuddend in een bijzin. Maar ondanks deze zelfs voor Duitsers grote ernst weet hij uiteindelijk toch het enthousiasme en de ambitie van Schiller over te brengen. En wie zich realiseert dat op 3 juni 1941 Wilhelm Tell op last van de Führer verboden werd, blijft nieuwsgierig naar wat Schillers stukken ons in een nieuwe eeuw te zeggen hebben.

Rüdiger Safranski: Schiller oder Die Erfindung des Deutschen Idealismus. Biographie. Carl Hanser Verlag, 560 blz.