Roger Scruton: ware schoonheid van vroeger


Gepubliceerd in:
de Volkskrant 31 juli 2010

‘De beste plek om het onderzoek naar alledaagse schoonheid te beginnen is in de tuin,’ schrijft de filosoof Roger Scruton, ‘waar vrije tijd, leren en schoonheid samenkomen, in een bevrijdende ervaring van thuis zijn.’ Wie de serene opgewektheid van Britse tuinprogramma’s op tv wel eens heeft meegemaakt begrijpt zijn enthousiasme. Maar Scruton is een serieuze wijsgeer en wil ons niet meteen een hark en een schoffel in de handen duwen als wel laten nadenken.

Schoonheid is een filosofisch exposé en tegelijk een hartstochtelijk pleidooi voor een herwaardering van schoonheid, een begrip dat de afgelopen eeuw nogal wat averij heeft opgelopen. De avantgarde ageerde decennia lang tegen de ivoren toren waarin kunstenaars zich zouden hebben teruggetrokken. De beeldende kunst werd abstract en conceptueel, kunstenaars zetten zich af tegen de esthetische idealen van de bourgeoisie en na de verschrikkingen van twee wereldoorlogen werd voor menigeen elk schoonheidsideaal verdacht. Was het niet barbaars, vroeg de filosoof Adorno zich af, om na Auschwitz nog poëzie te schrijven? Had niet ‘wat men altijd noemde / schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand’ zoals Lucebert zestig jaar geleden dichtte?

Tegen die eindeloze aanvallen op het schoonheidsbegrip tekent Scruton verzet aan. Hij noemt schoonheid een ‘reële en universele waarde, verankerd in de redelijke natuur.’ Zijn boek is een soort inleiding op de analytische kunstfilosofie, met aandacht voor de rol van de zintuigen en van emotie, voor de objectiviteit van het smaakoordeel, voor betekenis van kunst en voor het verband tussen kunst en moraal. Maar die discussies zijn alleen door geschoolde filosofen te herkennen, want de technische redeneringen schemeren slechts tussen de uiterst leesbare zinnen door. Alleen goede stilisten als Scruton kunnen dat.

Uiteindelijk is Schoonheid echter een conservatief pamflet in een inmiddels lange reeks polemische boeken die uiteenlopen van een pleidooi voor herwaardering van de vossenjacht, een in Engeland gevoelig onderwerp, tot een oproep tot verdediging van westerse waarden in de steeds multicultureler wordende samenleving onder de provocerende titel The West and the Rest. In Schoonheid strijdt Scruton zij aan zij met Prins Charles tegen de lelijke architectuur van kantoorhoogbouw in Londen en tegen achteloosheid jegens alledaagse schoonheid van een straatje met oude huizen of een mooi gedekte tafel. Dit wordt met een paar oubollige foto’s geïllustreerd: mogen misschien de strikjes van die servetten? Er is veel waar Scruton niet van houdt. De helft van een eeuw kunstgeschiedenis, van Marcel Duchamp tot Andy Warhol en bijna alle hedendaagse kunst wordt in een bijzin weggevaagd. Geef Scruton maar Bach, Michelangelo en Rembrandt.

In kunst gaat het hem vooral om schoonheid, en die lijkt bij hem in de beeldende kunsten te bestaan in wat Komrij in zijn jarenlange litanie tegen vormgeving, hedendaagse kunst en andere nieuwlichterij wel eens heeft gedefinieerd als wat je aan een spijker aan de muur kunt hangen. Wel is Scruton als groot muziekkenner genuanceerder over componisten, maar uit zijn voorbeelden en redeneringen over de meeste kunst spreekt een smaak die meer op de negentiende dan op de eenentwintigste eeuw teruggaat.

Zo haalt hij de beroemde regels van de romantische dichter Keats aan; ‘Schoonheid is waarheid, waarheid schoonheid.’ Want, schrijft de Britse filosoof, ‘onze favoriete kunstwerken lijken ons de weg te wijzen naar de waarheid over de menselijke conditie, (ze) lijken ons te tonen dat het de moeite waard is mens te zijn.’ Om te beginnen houd ik niet van de redeneervorm die zich beroept op de eerste persoon meervoud. Volgens Scruton ‘prijzen we Barbers Adagio voor strijkers‘ en voelen we ons bij het stuk thuis en worden er zelfs door ‘gesticht’. Maar mag ik dat misschien zelf uitmaken, of ik me daar thuis bij voel en erdoor gesticht word, wat dat dan ook precies mag zijn? Verder is dat verband tussen waarheid en schoonheid – en elders bovendien nog het goede – een op Plato teruggaand geloof dat ondanks een aantal filosofische slimmigheidjes en redeneertrucs toch weinig overtuigends meer heeft.

En is het werkelijk de taak van de kunst ons te laten zien dat het de moeite waard is mens te zijn? Mag en moet kunst niet juist verwarring stichten en ons met de ongemakkelijke kanten van het bestaan confronteren?

Scrutons boek past goed in een tijd waarin vele vormen van hedendaagse kunst als een linkse hobby worden afgedaan. Op zichzelf was het verheugend, dat de afgelopen twee decennia, na het eind van de avantgarde, een herwaardering ontstond voor veel kunst die te makkelijk was afgeserveerd: figuratieve schilderkunst, tonale en melodische muziek, spannende romans, toegankelijke poëzie en repertoire-toneel. De door kleine en vaak gesubsidieerde elites geannexeerde kunsten ondergingen een democratische verbreding en artistieke vernieuwing die, anders dan het avantgarde cliché wilde, veel opleverden, van hoog tot laag, van tv tot poëzie en van opera tot film.

Maar in tijden dat het populisme de kunsten met zulke simpele slogans verdacht maakt en onder druk zet lees ik liever een filosoof die weet uit te leggen hoezeer allerlei moeilijke en ogenschijnlijk vreemde dans- en toneelvoorstellingen, boeken, kunstwerken, films, design, multimediale projecten, mode en bouwkundige vernieuwingen er toe doen of op zijn minst begrepen moeten worden, dan een verkapt pleidooi om terug te keren naar de voorspelbare esthetiek van de negentiende eeuw. Daar hebben we meer aan dan een goed geschreven boek vol slimme redeneringen dat een sympathiek verlangen naar schoonheid vermengt met een impliciet wantrouwen jegens zo’n beetje de hele hedendaagse kunst.

Roger Scruton: Schoonheid. Nieuw Amsterdam, 240 pagina’s