Opnieuw het geval Nietzsche


Gepubliceerd in:
NRC Handelsblad 30 oktober 1993

Opnieuw het geval Nietzsche

Temidden van de gruwelen in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog deden zich wonderlijke ogenblikken van verbroedering voor. Zo kon men de latere dichter en kunsthistoricus Herbert Read eens in geanimeerd gesprek aantreffen met een krijgsgevangen gemaakte soldaat, slechts luttele minuten nadat ze elkaar naar het leven hadden gestaan. Ze discussieerden over Nietzsche.

Van diens profetisch getoonzette Also sprach Zarathustra werden tijdens de oorlog maar liefst 150.000 exemplaren onder de Duitse troepen verspreid, in een speciale, voor het slagveld bestemde editie. Met het Nieuwe Testament en Goethes Faust was dit het populairste boek bij de soldaten, voorzover die tenminste boeken lazen. Welke invloed de Zarathustra in feite op de gesteldheid van het Duitse leger had, blijft natuurlijk een kwestie van speculatie. Maar in de Verenigde Staten werd deze verderfelijke invloed toch dusdanig geacht, dat de Amerikaanse popularisator van Nietzsche, H.L. Mencken, een keer gearresteerd werd op verdenking een agent te zijn van dat ‘German monster Nietzsky”.

Het werk van Nietzsche is alomtegenwoordig in de Duitse cultuurgeschiedenis, zo blijkt nog eens overtuigend uit The Nietzsche Legacy in Germany van Steven Aschheim. Vanaf 1890, het jaar waarin Nietzsche definitief in waanzin wegzonk, begonnen de meest uiteenlopende stromingen en groeperingen zich in toenemende mate op deze ‘filosoof met de hamer” te beroepen. Nihilisten, vegetariërs, nudisten, anarchisten, zionisten, kunstenaars, feministen, geheelonthouders en fascisten, ieder vond bij Nietzsche wel iets van zijn gading. Al voor zijn dood in 1900 bloeide er een cultus rond zijn persoon, inclusief de produktie van beeldjes en plaatjes van de filosoof, wiens markante, zwaarbesnorde kop veel wegkreeg van wat Aschheim niet ongeestig een cultural pin-up noemt.

Hoe is deze levendige belangstelling voor Nietzsche te verklaren? Volgens Aschheim schuilt een belangrijke reden in Nietzsches verwerping en bespotting van de grote metafysische systemen die de filosofie zo lang hadden beheerst. Door zijn verhalende, aforistische stijl sprak hij ook diegenen aan, die geen zin hadden zich eerst eens een paar jaar in filosofie te gaan verdiepen. Een andere reden is Nietzsches voortdurende appèl aan de lezer om zelf nieuwe waarden en normen te scheppen. Zijn gedachten hebben een open karakter en de meest verschillende idealisten konden aldus hun eigen streven in zijn werk projecteren.

CULTUURKRITIEK

Maar historische omstandigheden dienen eveneens in aanmerking te worden genomen. Vooral de onder de intelligentsia levende reserve jegens het conventionele klimaat van het Wilhelminische keizerrijk was een vruchtbare voedingsbodem voor Nietzsches werk. Het in deze tijd groeiende verzet tegen het materialisme en positivisme van de negentiende eeuw, de kritiek op een geborneerde liberale bourgeoisie, de ondermijnende ontdekking van het onbewuste en de opkomende Neo-Romantiek werden door Nietzsches geschriften van een flinke hoeveelheid ammunitie voorzien.

Aschheim had hier nog Nietzsches profetische, diepzinnige toon aan toe kunnen voegen, zijn expliciet negatieve houding ten opzichte van bijna alle culturele verschijnselen van zijn tijd en zijn opmerkelijke persoonlijke geschiedenis. Waanzin doet het altijd goed bij een naar genieën hunkerend publiek. Daarmee is het succes voor een groot deel verklaard.

Deze factoren verduidelijken bovendien het fascinerende verschijnsel, dat Nietzsche aan de ene kant als nationalistisch aanstichter van oorlog, als fascistisch ideoloog en als vertolker van extreem-rechtse ideeën werd beschouwd, terwijl hij aan de andere kant door socialisten en anarchisten werd omarmd. Zijn filosofie lijkt als een grote magneet door de Duitse geschiedenis te zijn gesleept en daar bijna elke extremist te hebben aangetrokken.

Zo mag hij, niet helemaal ten onrechte, als vrouwenverachter te boek staan, maar tegelijk beriepen feministen als Lily Braun en Helene Stöcker zich rond de eeuwwisseling expliciet op zijn werk in hun pleidooi voor omverwerping van masculiene waarden en hun streven naar individuele emancipatie. En Nietzsche mag God dood hebben verklaard en hij mag – mede op eigen instigatie – als de verpersoonlijking van de Antichrist zijn bejegend, evengoed lieten talloze theologen en andere christenen zich door zijn vergaande, hooggestemde cultuurkritiek inspireren.

Gezien de onmetelijke hoeveelheid literatuur die tot op de dag van vandaag over Nietzsche verschijnt, is het verwonderlijk dat pas nu een samenhangend en enigszins gedetailleerd overzicht van deze intrigerende receptie wordt gepubliceerd. The Nietzsche Legacy in Germany van Steven E. Aschheim handhaaft daarbij een historisch-beschrijvend perspectief in tegenstelling tot de overvloed van interpreterend Nietzsche-commentaar. Door deze afstandelijkheid wint het boek, al trekt de kleurige stoet idealisten en halvegaren, de schurken en de helden, wel erg vanuit de verte voorbij.

Doordat Aschheim er goed in slaagt een methodologische keuze voor een bepaalde Nietzsche-interpretatie te vermijden, verdrinkt hij niet in de oceaan van recente Nietzsche-literatuur. Verhelderend is zijn historisch materiaal over Nietzsches positie ten opzichte van het nationaal-socialisme. De nog tot decennia na de Tweede Wereldoorlog woedende controverse over de vraag, in hoeverre Nietzsches denken over de Uebermensch en zijn lofprijzingen op de sterken en de oorlog mede gestalte gaven aan de nazi-ideologie, beperkte zich meestal tot interpretaties van zijn werk. Dat men daar echter vele kanten mee op kon, was al gebleken. Empirisch onderzoek naar de concrete invloed van Nietzsche op de nazi’s is dan ook een welkome aanvulling op dergelijke inmiddels in een patstelling geraakte debatten.

Uit dit soort onderzoek blijkt weer eens hoe ingewikkeld en indirect het verband is tussen Nietzsches filosofie en het op zich al heterogene nationaal-socialistische gedachtengoed. Dat ontleende overigens wel degelijk ideeën aan hem. Zo bediende Heinrich Himmler zich geregeld van de term Untermensch als hij het over de joden of over de Slavische volkeren had. En hoewel de term al ouder was, had het woord in die dagen een onmiskenbaar nietzscheaanse klank.

HITLER

Aschheim schetst hoe conservatieve kringen voor de Eerste Wereldoorlog nog weinig van Nietzsche moesten hebben. Na de nederlaag en door de gebeurtenissen in de oorlog werden deze kringen echter veel gevoeliger voor een ‘moderne’, revolutionaire retoriek. Ook het toonaangevend perspectief op Nietzsche raakte door de oorlog in nationalistisch vaarwater. Pas door deze veranderingen werd ‘een huwelijk tussen Nietzsche en rechts’ mogelijk en in deze context wordt de annexatie van diens ideeën door nationaal-socialisten begrijpelijk. Uit zo’n benadering is ook het nazi-engagement van Heidegger, die zich in deze tijd uitvoerig met Nietzsche bezighield, minder spectaculair dan het in onze tijd lijkt.

In de jaren dertig werd Nietzsche steeds meer genazificeerd. Zijn minachting jegens antisemieten en zijn hoon voor het Duitse volk werden verdoezeld. Een beroemde foto van Hitlers bezoek aan het Nietzsche-archief in Weimar geeft dat onbedoeld mooi weer: geheel links staat Hitler, die naar een buste van Nietzsche kijkt. Het hoofd van de denker is echter slechts voor de helft op de foto gekomen.

De filosofen die zich van het nationaal-socialisme distantieerden, reageerden verschillend op die annexatie. Zo publiceerde Karl Jaspers in 1936 een boek over Nietzsche, waarin hij elke ideologische interpretatie achterwege liet. Hij is daar na de oorlog wel eens over gekapitteld, maar Aschheim heeft gelijk wanneer hij stelt dat het in die dagen al moedig genoeg was met een afwijkend beeld van Nietzsche aan te komen.

Marxistische critici als Lukács en Günther hadden veel begrip voor de identificatie van de nazi’s met Nietzsches ideeën. Was hij immers niet louter een romantisch kapitalist, vroeg Günther zich af in zijn Der Fall Nietzsche (1935), een vermomde reactionair die met zijn beroep op instinct en zijn verlangen naar een heerszuchtige elite een model had geleverd voor de nazi-ideologie?

Dat beeld bleef na de Tweede Wereldoorlog in grote trekken bestaan. Nietzsche had veel weg van de rattenvanger van Hameln, zoals een christelijk denker in 1947 schreef, een rattenvanger die Europa met zijn verraderlijk gefluit in de afgrond had gelokt. Door dergelijk commentaar en onder invloed van de denazificatie van Duitsland verdween Nietzsche geleidelijk uit het centrum van de aandacht. Daar vermocht Thomas Manns briljante Doktor Faustus uit datzelfde jaar niets aan te doen. Deze roman, waarin zowel de lotsbestemming van Duitsland als het denken en de persoonlijke geschiedenis van Nietzsche een grote rol spelen, maakte alles alleen maar ingewikkelder, terwijl de behoefte aan een overzichtelijk, in één klap afgesloten verleden ten tijde van de wederopbouw juist voorop stond.

Merkwaardig genoeg heeft ook Aschheim zelf enige moeite met de naoorlogse Nietzsche-receptie. Weliswaar kritiseert hij nog het recente commentaar van Ernst Nolte, die Nietzsche interpreteert in het kader van de door hemzelf aangebonden Historikerstreit, waarin Nolte het nazisme hoofdzakelijk als een reactie op het marxisme beschrijft. Maar Aschheim lijkt niet los te komen uit de verwikkelingen van Nietzsches filosofie met de erfenis van het nationaal-socialisme. De postmoderne Nietzsche ontbreekt in dit boek namelijk vrijwel volledig, misschien omdat die vooral door Franse en Amerikaanse filosofen is uitgevonden. Toch heeft deze Nietzsche ook in Duitsland vaste voet aan de grond gekregen, hij ligt er sinds enige tijd in de boekwinkel en wordt er besproken. Het lijkt onverstandig dit als een internationaal, en voor Duitsland weinig relevant fenomeen af te doen. Juist dergelijke verschuivingen geven aan dat in Duitsland de intellectuele cultuur meer afstand tot het eigen verleden begint te nemen.

DECONSTRUCTIE

Representatief voor deze nieuwere Nietzsche-interpretatie – en in de eerste plaats hierom de moeite van het bespreken waard – is het onlangs verschenen Nietzsche’s Case. Philosophy as/and Literature. De drie schrijvers van dit boek bepleiten in het voetspoor van Jacques Derrida en de Amerikaanse literatuurwetenschapper en filosoof Paul de Man een lezing van teksten, die niet tot één zaligmakende interpretatie leidt maar juist telkens opnieuw dient te worden voltrokken. Op zo’n manier kan telkens nieuwe betekenis worden gegenereerd. In deze deconstructivistische benadering gaan filosofie en literatuur steeds meer op elkaar lijken. Magnus, Stewart en Mileur betogen daarom, dat een scheiding tussen literatuur en filosofie te betreuren is en dat is jammer.

Want vermenging van de twee levert meestal veel narigheid op en zo ook hier. Wie zich voor een moment aan een kleine proeve van doe-het-zelf-deconstructie waagt en een blik op de hoofdstuktitels werpt, schrikt even terug: The ‘Problem of Style” in Nietzsche’s Philosophy/The ‘Problem of Philosophy” in Nietzsche’s Style heet het eerste hoofdstuk. Andere heten Prophecy’s Voice/Voicing Prophecy; New New Testaments of: The Philosophy of Composition/The Composition of Philosophy. Dit is het soort woordspelige diepzinnigheid dat sinds Hegel voortdurend in de filosofie opduikt. Honderdvijftig jaar geleden kon dat wel eens leuk zijn, zoals bij de door Hegel gevormde Marx, die met Proudhons De filosofie van de ellende afrekende in zijn De ellende van de filosofie, maar zo langzamerhand wordt het vermoeiend.

Wie bovendien literaire pretenties heeft, moet niet nog een keer met dat uitgemolken citaat van Wittgenstein komen aanzetten, die zin aan het eind van de Tractatus, waarin Wittgenstein zegt dat al het voorgaande aan het eind betekenisloos is geworden, dat de lezer de ladder weg moet gooien waar hij opgeklommen is. En dan de titel van het boek zelf – een toespeling op Nietzsches Der Fall Wagner (Wagner’s Case). We zagen dat Günther die in 1935 al gebruikte. Zeven jaar geleden verscheen ook hier een boek dat De zaak Nietzsche heette. Inclusief artikelen moet deze titel inmiddels tientallen keren bedacht zijn.

Dit is natuurlijk kinderachtig commentaar, want een deconstructief koekje van eigen deeg. Toch is het lastig om inhoudelijk op dit soort boeken in te gaan, aangezien niet duidelijk is wat ze nu eigenlijk beweren en omdat ze nogal wat registers door elkaar bespelen. Zo geven de schrijvers een voorbeeldig staaltje filologisch onderbouwde kritiek op de interpretatie van Nietzsches vermaarde, vaak geplunderde nagelaten werk. Ze beargumenteren overtuigend (hoewel niet als eersten) dat de meeste filosofen veel te veel waarde hechten aan deze omvangrijke Nachlass, die door Nietzsche niet voor publikatie was bestemd. Maar elders lijkt de bedoeling van de auteur hen juist niet te kunnen schelen, omdat de eigen lezing voorop dient te staan.

Daarnaast gebruiken ze deze passage om zich zelf voornamelijk tot de Zarathustra te kunnen beperken, Nietzsches meest literaire en dubbelzinnige boek, dat zich zoals Aschheim liet zien ook tot de meest verschillende interpretaties leent. Als het werkelijk hun bedoeling is, zoals ze enkele keren zeggen, om met Nietzsche’s Case de scheiding tussen filosofie en literatuur ’te helen en te hechten”, dan hebben ze beide een slechte dienst bewezen.

Steven E. Aschheim, The Nietzsche Legacy in Germany 1890-1990. University of California Press, 337 blz., geïll. 1992.

Bernd Magnus, Stanley Stewart, Jean-Pierre Mileur. Nietzsche’s Case. Philosophy as/and Literature Routledge, 284 blz., 1993.