De leraar Frans kwam uit Groningen. Op mijn keurige school viel dat op. Hij was niet altijd even goed te verstaan, zeker niet als hij opgewekt in het Frans begon. Het klonk een beetje zoals ze in de Provence praten, maar dan versneden met boorslijpsel van rotte kiezen. ‘Albert Camus’, zo zei hij eens, en hij stak zijn wijsvinger op bij de in zijn studententijd opgedane wijsheid, ‘Albert Camus croît que la vie n’a pas de sens’. Om na een veelbetekenende stilte te vervolgen: ‘Et je croîs qu’il a raison.’
De poëzie uit Ellen Warmonds bundel Kaalslag doet mij herhaaldelijk denken aan het literaire existentialisme van deze leraar Frans. Het is angst en eenzaamheid troef. Warmonds wanhoop over het bestaan is ongetwijfeld even oprecht en doorleefd als die van mijn vroegere leraar, maar haar existentiÁle nood heeft net als bij hem iets achterhaalds en potsierlijks. De dichteres is ‘radeloos zonder reden’ en
In eenzaamheid is het goed zwijgen
men maakt zich de vervreemding eigen
Op mijn zeventiende had ik geloof ik, ondanks mijn vrolijkheid over het gefilosofeer van die leraar, in het geheim gedweept met regels als ‘leeg en kaal / alleen met taal’ of
Verlaten in massa’s of ook wel
in kleiner gezelschap men is
alleen met het woord alleen
maar nu staat het expliciete en clichématige woordgebruik van Warmond mij in de weg. Dat is jammer, want ik houd wel van een flinke portie somberheid en wat dat betreft komt de lezer in Kaalslag beslist aan zijn trekken. Levensangst, nachtmerries, algehele teleurstelling en getob over de zinloosheid van het bestaan in het algemeen en over de oude dag in het bijzonder zijn niet van de lucht.
Soms werkt het. In het gedicht Bij gebrek aan een spiegel dat door zijn titel suggereert over de dichteres haar eigen oude dag te gaan, zien we ‘Oude man / in oude jas / optornend tegen de wind’. Warmond vervolgt dan:
zo voelt het
woord leeftijd aan
leef-tijd.
Ondanks mijn allergie voor zulk streepjesgebruik heeft dit effect, omdat je letterlijk dat woord ‘leef’ vergeefs ziet optornen tegen het woord ‘tijd’.
Zulke momenten behoren echter tot de uitzonderingen. De sterke beelden die in Warmonds vroegere werk geregeld opdoken zijn schaars, wat de titel van haar bundel, Kaalslag, onbedoeld een omineuze lading geeft. Daarentegen zet een onhandig Kouwenaar-epigonisme nog door (‘Men raakt aan zichzelf / (…) / ontgaat zich’), melodramatiek (‘de radeloosheid knaagt verbeten aan de taal’) en een neiging tot het verkondigen van levenslessen.
Goede raad is in gedichten net te verdragen in streng gebeeldhouwde kwatrijnen, mits gekruid met een grap bij één op de drie. Maar kalenderwijsheden als ‘Geluk is wat je verwacht / niet wat je krijgt’, ‘in de broeikas van het voorbije / groeit alles dood’ of ‘waarom noem je het klimmen / der jaren? / het is alleen maar bergaf ‘ hebben weinig met poëzie te maken. Ze doen weer aan de geheven vinger van die leraar Frans denken.
Wat na lezing van Kaalslag rest is een mengsel van sympathie voor de verbetenheid van deze dichteres, die haar zwarte wereldbeeld trouw blijft, met een gevoel van teleurstelling over de manier waarop ze dat verwoordt.
Ellen Warmond, Kaalslag. Gedichten. Uitg. Querido, 61 blz