Descartes verborg zich liever in Egmond


Gepubliceerd in:
NRC Handelsblad 14 april 2022

René Descartes (1596-1650), vader van de moderne filosofie, had een aristocratisch voorkomen, ging onberispelijk gekleed en verlangde gepassioneerd naar internationale erkenning. Wat in godsnaam deed hem dan bijna zijn hele werkzame leven in die Nederlandse uithoek van Europa doorbrengen, ‘land van mest en mist, van vuilen, kouden regen,’ zoals De Genestet in de negentiende eeuw zou dichten, ‘vol killen dauw en damp, / Vol vuns, onpeilbaar slijk en ondoorwaadbre wegen!’

Waar Voltaire dit moerasgebied een eeuw later nog spoorslags zou verlaten met zijn gevleugelde Adieu canards, canaux, canailles!, bedrogen door zijn Nederlandse uitgevers, daar wrong de in Egmond aan den Hoef woonachtige Descartes zich in alle mogelijke bochten om onder eerbewijzen van het Franse hof en een uitnodiging van de koningin van Zweden uit te komen. In de herfst van 1649 draafde hij uiteindelijk toch in Stockholm op en enkele maanden later was hij dood. Hij stierf aan longontsteking, verzwakt omdat hij geacht werd Koningin Christine om vijf uur ’s ochtends al over filosofie te onderhouden.

Descartes was niet voor een leven van sociale verplichtingen in de wieg gelegd en hield zich liever gedeisd. Met argusogen had hij de veroordeling van Galilei gevolgd, wiens revolutionaire boek over mechanica, de Discorsi, veiligheidshalve in 1638 bij Elsevier in Leiden zou verschijnen. Hij beperkte zich liever tot correspondentie op afstand. Descartes, zo klaagde de Leidse hoogleraar Salmasius dan ook aan een Parijse relatie, houdt zich ‘schuil en vertoont zich slechts heel zelden en woont (…) in een of ander afgelegen stadje.’ Niet voor niets werd zijn lijfspreuk bene vixit, bene qui latuit: wie zich goed heeft verborgen, heeft goed geleefd.

Afgeschermd bezoek

Het vertrekpunt van Descartes’ filosofie was radicale twijfel aan het gezag van eeuwenoude teksten, of het nu ging om het wereldbeeld van Aristoteles of om wat letterlijk in de bijbel stond. We zouden ons exclusief moeten verlaten op het eigen denken, op het verstand. Om die reden werd zijn leer fel aangevallen door onverzoenlijke gereformeerden als de theoloog Voetius. Een verdediger van Descartes, de hoogleraar Regius, nodigde hem daarom uit bij een discussie aan de Universiteit van Utrecht aanwezig te zijn. Schoorvoetend stemde hij ermee in, op voorwaarde dat hij er niet aan mee hoefde te doen en zich mocht verbergen achter het scherm dat daar voor de geleerde Anna Maria van Schurman was gemaakt.

Haar was namelijk als een van de eerste vrouwen in Europa toegestaan om college te volgen, zolang ze onzichtbaar bleef voor andere studenten die met een vrouw in hun midden anders kennelijk geheel van hun theewater zouden raken. Van Schurman, een leerling van Voetius, had enkele jaren contact met Descartes maar voelde zich door zijn raillerende benadering van haar bijbelstudie een keer zo geschoffeerd dat ze niks meer van hem wilde weten.

Van Descartes’ afgeschermde bezoek aan Utrecht is het waarschijnlijk niet gekomen, aldus filosoof en schrijver Hans Dijkhuis in zijn boek over de Nederlandse jaren van Descartes. Maar zijn verlangen om zelfs in nabijheid op afstand te blijven is tekenend. Toch was de hang naar afzondering niet de enige reden dat Descartes voor Holland koos. Een relatieve vrijheid van drukpers en een netwerk van geleerden mogen zijn hoop hebben gevoed op een betere ontvangst van zijn ideeën dan in Frankrijk mogelijk was. Dat hij echter al die jaren hoofdzakelijk in de smalle, door duinen, winderige polders en uitgestrekte plassen ingeklemde kuststreek tussen Haarlem en Bergen wilde wonen lag misschien ook aan de zuivere lucht, aan de verwachting daar gevrijwaard te blijven van pestepidemieën, aan het gedogen van katholieken in deze contreien, aan zijn Nederlandse vrienden en aan het landschap.

Truffelhond

Dijkhuis beseft in zijn mooie beschrijving van dat landschap dat de aantrekkingskracht van de zee in de zeventiende eeuw nog niet bestond, maar projecteert wat te gretig zeventiende-eeuwse schilderijen met kasteelruïnes en bleekvelden op de beleving van Descartes. Problematischer is zijn obsessie met het ontrafelen van de precieze verblijfplaats van de filosoof. Descartes verhuisde een aantal keer en bezocht geregeld relaties in Alkmaar, Haarlem, Leiden en Utrecht of vrienden als de invloedrijke Constantijn Huygens in Den Haag. Als een truffelhond wroet de biograaf in brieven en documenten om in kaart te brengen waar Descartes op een bepaalde dag nu wel of niet geweest kan zijn, daarbij leven en werk en ook de draad van zijn betoog soms geheel uit het oog verliezend.

Tegelijk krijgen bekende feiten in dit boek lokale kleur, zoals Descartes’ bij de dienstmeid Helena verwekte dochtertje Fransintge, dat tot zijn grote verdriet op haar vijfde in Amersfoort stierf. We zien de praktische kant van zijn wiskundige belangstelling bij landmeetkunde, muziek en in de krijgskunst. Zo beklimt hij met beiaardier Jacob van Eyck de Utrechtse Domtoren om de galm van het carillon te inspecteren. De militaire ervaring waar de filosoof zich in zijn werk op beroept blijkt zich voornamelijk te beperken tot die van toeschouwer, zoals bij het Beleg van Breda.

Speciale aandacht is er voor zijn vriend Anthonis Studler van Zurck, heer van Bergen. Over deze vriendschap publiceerde Dijkhuis onder het pseudoniem Gerben Colster eerder een roman. Descartes leende grote bedragen van hem. Omgekeerd wist hij dankzij zijn netwerk een felbegeerde jachtvergunning voor Studler van Zurcks landerijen te regelen, waaruit blijkt dat hij weliswaar steeds op de achtergrond opereerde maar bepaald niet zonder invloed was.

Het denken van Descartes komt bij dit alles minder uit de verf, net als zijn destijds nog tot de filosofie behorende natuurwetenschappelijke onderzoekingen. Het ontleden van bij slagerijen in de Kalverstraat opgescharrelde koeienogen wordt zijdelings genoemd, evenals zijn belangstelling voor botanische tuinen, optica en medicijnen, of zijn luchtdrukproeven met de buis van Torricelli. Maar met zo weinig aandacht voor het mechanische wereldbeeld en de metafysica van deze filosoof blijven deze zijdelings genoemde onderzoekingen betekenisloos, terwijl Descartes juist in het verborgene leefde om zijn werk maximaal over het voetlicht te kunnen brengen.

Hans Dijkhuis, Descartes. Zijn Nederlandse jaren. Athenaeum – Polak & Van Gennep, 520 blz.