Umberto Eco: laatste adem


Gepubliceerd in:
NRC Handelsblad 15 februari 2019

Volgens overlevering leidde Protagoras de student Evatlus voor de helft van de prijs op tot jurist. De tweede helft zou Evatlus dan betalen na zijn eerste gewonnen zaak. Maar hij ging de politiek in en werd helemaal geen advocaat. Daarom spande Protagoras na verloop van tijd een proces tegen hem aan om alsnog zijn geld te krijgen. Evatlus besloot daarop zichzelf te verdedigen. Want of hij nu won of verloor, in beide gevallen zou hij zijn voormalige leermeester niet hoeven betalen.

Het is een van de talloze anekdotes uit Umberto Eco’s Op de schouders van reuzen, een verzameling lezingen die de drie jaar geleden gestorven schrijver en filosoof jaarlijks hield op het literatuurfestival La Milanesiana. Overal duiken zijn bekende fascinaties op, van middeleeuwse logica tot samenzweringstheorieën, van paradox tot geheime leer, van onzichtbaarheid tot schilderkunst en van Oudheid tot Barok en renaissance.

Vooral de eerste helft van het boek staat vol prachtige observaties, vaak dingen die je op een of ander manier allang wist zonder je er van bewust te zijn. In middeleeuwse kunst, noteert de erudiete Eco, lijkt het licht van de objecten zelf te komen, als bij figuren in gebrandschilderde ramen, terwijl schilderijen van de Barok het licht van buitenaf op de mensen en dingen laten vallen.

Anders dan we denken kennen we romanfiguren vaak beter dan echte mensen die we kunnen zien, stelt hij in een betoog over ‘het onzichtbare.’ En het gekke is dat we de zelfmoord van Hitler in principe kunnen betwisten, maar die van Tolstoi’s Anna Karenina niet. Zo zou de waarheid van fictie uiteindelijk een lakmoesproef voor de historische waarheid moeten zijn, draaft hij vrolijk door. Een grappige gedachte, alleen berust de waarheid in romans of films eerder op het tijdelijk opschorten van onze reserves over wat echt is, de door de Engelse dichter Coleridge beroemd geworden willing suspension of disbelief.

Niet minder vermakelijk is Eco’s inzicht dat je veel treffende uitspraken gewoon om kunt draaien. ‘Kreeftengankelijke aforismen’ noemt hij ze met een lichte toon van verwijt. ‘Leven is te belangrijk om er ernstig over te kunnen praten,’ aldus Oscar Wilde. Je kunt echter voor hetzelfde geld schrijven: ‘Leven is te onbelangrijk om er grapjes over te maken.’

Gaandeweg valt op dat Eco in deze lezingen op wel erg veel lange citaten leunt (maar met zo’n titel mag dat) en en passant graag nog een paar kleine rekeningen vereffent. Met kardinaal Ratzinger bijvoorbeeld, die dan inmiddels paus is geworden (en nu weer paus-af). Of met Dan Brown, de grote concurrent die als romanschrijver met zijn Da Vinci Code – wereldwijd 80 miljoen verkochte exemplaren – in dezelfde vijver vist van kerkelijke complotten, geheime tekens en thrillerachtige avonturen als Umberto Eco met De naam van de roos (50 miljoen). Eco publiceerde eerder al een pastiche op Dan Brown en bespreekt hier nog eens de ‘talloze flaters’ uit diens werk en vergelijkbare gemakzuchtige complottheorieën.

Het zij de meester vergeven. Waar hij niet ongeestig verzucht dat het jammer is dat Plato nooit Lévi-Stauss over de rol van het vuur heeft kunnen lezen, zou je net zo goed Aristoteles en Thomas van Aquino hebben gegund dat zij Eco tot hun beschikking hadden gehad. Dat voordeel hebben wij, dwergen op de schouders van reuzen als zij.

Umberto Eco, Op de schouders van reuzen. Prometheus, 443 blz. (2018)