Peter Burkes Grote Mannen Verhaal


Gepubliceerd in:
NRC Handelsblad 19 maart 2021

Alexander von Humboldt (1769-1859) was de laatste mens die alles wist. In zijn vijfdelige boek Kosmos meende de geleerde ontdekkingsreiziger alle kennis van de wereld te kunnen vastleggen, van de verre nevelslierten in het heelal tot al het nietige leven op aarde, van mens, plant en dier. Hij was meteoroloog, natuurkundige, kunsthistoricus, geoloog, archeoloog, geograaf, bioloog, literatuurwetenschapper en antropoloog en wist zijn talloze ontdekkingen ook nog eens voor een groot publiek meeslepend te beschrijven, inclusief door hemzelf gemaakte tekeningen.

Zo’n heroïsche krachtpatser heet in het Engels een polymath. Dat is een lastig te vertalen woord, het gaat om een veelzijdig wetenschapper, een geleerde in het kwadraat, in goed Nederlands kortom een uomo universale. Zo iemand is in de geschiedenis niet makkelijk onder één hoedje te vangen, ook niet wanneer je je tot het Westen beperkt en pas bij de Renaissance begint. Cultuurhistoricus Peter Burke doet daarom in zijn boek over dit verschijnsel een beroep op Isaiah Berlins beroemde onderscheid tussen de egel en de vos. De laatste scharrelt overal rond en weet van veel dingen iets, ‘maar de egel weet één groot iets.’

Burke laat honderden geleerden de revue passeren. Behalve vossen en egels maakt hij verschil tussen serial polymaths en genieën die de meest uiteenlopende dingen tegelijk doen. En tussen het veel weten van de passieven en het toepassen van actieven als Leonardo da Vinci of de genoemde Von Humboldt. In een appendix presenteert hij ten slotte een lijst van vijfhonderd veelzijdige geleerden waarin de ook in astronomie, volkenrecht en antropologie uitblinkende filosoof Immanuel Kant ontbreekt terwijl onwaarschijnlijke namen opduiken als die van mediagoeroe Marshall McLuhan en de beperkte historicus Daniel Boorstin. Zelf is Peter Burke onmiskenbaar een vos.

 

In het huidige tijdsgewricht hangen onvermijdelijk twee vragen boven een boek als dit, als roofvogels boven een vallei in de avondzon. Komen er vrouwen in voor en in hoeverre spelen andere culturen dan de westerse een rol bij het verschijnsel polymath? Het is inmiddels een open deur dat vrouwen in de geschiedenis van de wetenschap zelden de mogelijkheid kregen zich te ontplooien, laat staan dat ze een boek konden publiceren. En als dit al lukte werden ze alsnog wel weer uit de geschiedenis weggeschreven. Het moet gezegd dat Burke er in slaagt een aantal vergeten vrouwen in zijn barokke canon terug te brengen.

Hij begint met Christine de Pizan (1364 – ca. 1430), filosoof, dichter, biograaf, vertaler, theoloog en feminist avant la lettre en soms heeft hij ook oog voor de beperkingen waar vrouwen mee worstelden. Zo volgde de geniale humanist Anna Maria van Schurman (afb. rechts) aan de Universiteit van Utrecht in de zeventiende eeuw college Anna Maria van Schurman - Wikipediavan achter een scherm, opdat haar aanwezigheid de mannelijke studenten niet af zou leiden. Margaret Cavendish, hertogin van Newcastle, studeerde in die tijd anatomie maar kon als vrouw geen secties doen. De even briljante als veelzijdige Maria Gaetana Agnesi zag in de achttiende eeuw toch maar af van een leerstoel wiskunde aan de Universiteit van Bologna om zich aan liefdadigheid en theologie te wijden.

Ondanks zulke goed bedoelde pogingen zou Burke er best over na kunnen denken waarom de vrouw in de negentiende eeuw weer bijna helemaal van het toneel verdween, temeer daar zijn top vijfhonderd uiteindelijk maar twintig vrouwen opneemt. En al besteedt zijn eerste hoofdstuk nog enkele bladzijden aan China en islamitische wetenschap, de complexe kennisuitwisseling met de rest van de wereld na de Renaissance blijft verder onbesproken.

Daarvoor had hij meer moeten nadenken over wat geleerdheid in de loop van de eeuwen was, zoals een egel zich op het ene richt en de veelheid als illustratie bij dat ene verhaal begrijpt. Op zichzelf snuffelt hij genoeg materiaal bij elkaar. In de achttiende eeuw zien we bijvoorbeeld hoe verlichte denkers kennis tot publiek eigendom proberen te maken. Addison schrijft in het eerste nummer van de Spectator hoe hij al deze kennis uit de bibliotheken en universiteiten wil halen om die in ‘Clubs and Assemblies’ te laten huizen, en ‘at Tea-tables, and in Coffee houses.’ Hier ontwaren we de geboorte van de wetenschapsbijlage van de krant.

In de negentiende eeuw ontstaat minachting voor de dilettant en de amateur, al zijn deze woorden zelf afgeleid van plezier hebben (dilettare) en zelfs liefhebben (amare). Met de professionalisering van het kennisbedrijf aan universiteiten en later aan onderzoeksinstituten verdwijnt er iets van de oorspronkelijke luister van de polymath. Vooral de vergaande specialisatie is daar debet aan, meent Burke. Die zorgt voor een fragmentatie van kennis waarover volgens hem al in de zeventiende eeuw wordt geklaagd door dichters als John Donne: ‘Tis all in pieces, all coherence gone.’

Het is de vraag in hoeverre dit klopt. In de geesteswetenschappen, en ook bij veel sociale wetenschap is het overschrijden van de grenzen van de eigen discipline inmiddels staande praktijk. En in de exacte wetenschappen sluit specialisatie evenmin uit dat disciplines steeds meer samenwerken, zoals allerlei onderzoek naar de huidige pandemie rijkelijk illustreert. Zijn er echter nog veelzijdige geleerden die greep hebben op het geheel?

Waarschijnlijk niet, alleen was dat vroeger misschien evenmin het geval. Renaissancegeleerden met een alomvattend wereldbeeld, dat vanuit de verte op Aristoteles leek te zijn gebaseerd, combineerden zo veel tegenstrijdige bronnen en autoriteiten dat filosofen als Descartes of Francis Bacon besloten dan maar helemaal opnieuw te beginnen. Ook voor het heden worstelt Burke met de vraag naar samenhang. Hij begrijpt in de Coda aan het einde van zijn boek de komst van internet als een probleem en niet als een stap vooruit, hij spreekt zelfs van een nieuwe kenniscrisis.

Natuurlijk is het belangrijk om greep te houden op wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Alleen zul je dat overzicht eerder in het publieke debat moeten zoeken dan bij een handvol geleerde mannen waar we ons aan op zouden moeten trekken. Generalisten zijn van levensbelang, ook aan de universiteit, maar de tijd van Leonardo da Vinci en Alexander von Humboldt is definitief voorbij.

Peter Burke, The Polymath. A Cultural History from Leonardo da Vinci to Susan Sontag. Yale University Press, 327 blz.