Houellebecqs Schopenhauer


Gepubliceerd in:
NRC Handelsblad 31 augustus 2018

In Michel Houellebecqs roman De kaart en het gebied (2010) dwaalt een inspecteur van politie door het Franse dorp van de schrijver en passeert er de Rue Martin-Heidegger, de Impasse Leibniz, het Parmenides-plein en de Emmanuel Kant-rotonde. Het blijft een beetje speculeren waarom Houellebecq hier juist deze wijsgeren kiest, maar het geeft aan dat filosofie in zijn verder treurige universum van illusieloze sex, overmatig drankgebruik, hypocrisie en eenzaamheid niet geheel afwezig is.

De meest opvallende denker in dit oeuvre is Arthur Schopenhauer (1785-1860) en gezien Houellebecqs mismoedige inschatting van de menselijke soort hoeft dat niet te verbazen. Voor de mooi formulerende Schopenhauer is leven immers per definitie lijden en zijn handelsmerk bij uitstek is de ontmaskering. Ontmaskering van elke hoop, van begrippen als geluk en rechtvaardigheid, van edele motieven, van de moraal en van zo’n beetje de hele filosofie.

Een aantal jaar geleden begon Houellebecq aan een opstel over zijn favoriete filosoof, dat nu met een uitgebreid, maar wat warrig voorwoord van vertaler Martin de Haan verschijnt. De Haan beschrijft hoe hij het verloren gewaande opstel nog in bezit had en het ‘op 16 mei 2015 in Utrecht’ met een paar andere teksten weer aan de auteur overhandigde. Sommige kostbaarheden laten zich kennelijk moeilijk per email transporteren.

In aanwezigheid van Schopenhauer is een merkwaardig boekje. De helft van Houellebecqs tekst bestaat uit aaneengeregen citaten van de Duitse denker terwijl het voorwoord van De Haan ook nog eens een derde beslaat van de oorspronkelijke tekst. Van deze cocktail is het Schopenhauer-bestanddeel verreweg het beste.

In het begin van de tekst zegt Houellebecq overigens dat niet Schopenhauer, maar Auguste Comte (1798-1860) zijn meest geliefde denker is. Deze Franse grondlegger van het positivisme geloofde heilig in wetenschappelijke vooruitgang en voor Houellebecq biedt diens door weinigen meer serieus genomen filosofie een uitweg uit het tranendal van Schopenhauer. ‘Met een soort ontnuchterd enthousiasme,’ schrijft hij, ben ik ‘positivist geworden; en al even geleidelijk aan ben ik dus schopenhaueriaan af.’

Dat blijkt niet uit zijn romans. Zijn blik op de medemens en op de toekomst van onze samenleving blijft tot en met zijn vooralsnog laatste boek, Onderwerping (2015), ontluisterend. Toch biedt de combinatie van de twee filosofen een verhelderende achtergrond bij zijn werk. Zo vertegenwoordigen beide hoofdpersonen in Houellebecqs spraakmakende Elementaire deeltjes (1998) precies deze tegenstelling. De moleculaire bioloog Michel werkt in deze roman met veel succes aan het scheppen van de nieuwe mens, terwijl diens broer, de erotomane Bruno, in zijn reddeloze overgave aan begeerte het toonbeeld is van de zinloosheid van het bestaan en van het onontkoombare leed. Aan die Michel valt niet veel te beleven, het is vooral dankzij Bruno dat de schrijver je naar zijn afgrond sleept.

Het is dan ook geen toeval dat Houellebecq een boekje over Schopenhauer publiceert en niet over Comte, want juist het pessimisme vormt de basis van zijn werk. De optimistische Leibniz kreeg in De kaart en het gebied niet voor niets een doodlopende straat (een impasse) toebedeeld. Dat past namelijk feilloos in de sceptische traditie van Voltaires filosofische schelmenroman Candide (1759), die één grote bespotting is van Leibniz’ veronderstelling dat we in de beste van alle mogelijke werelden leven.

Als dat waar is, laat het werk van Houellebecq zien, dan is dat des te erger.

Michel Houellebecq. In aanwezigheid van Schopenhauer. Vertaling en voorwoord Martin de Haan. De Arbeiderspers, 88 blz.