Grunberg: slechte sex leidt soms tot goede poezie


Gepubliceerd in:
NRC Handelsblad 30 april1999

Harry Mulisch schrijft het boekenweekgeschenk pas na zijn zeventigste. Arnon Grunberg deed het al toen hij zesentwintig was. Riskant. Want is er nog leven na het boekenweekgeschenk of zijn die honderdduizenden exemplaren de grafzerk op je schrijverschap? Wellicht uit angst daarvoor begon Grunberg te schilde­ren. En waarschijnlijk ook voor de grap, maar dat zegt niets bij Grun­berg want voor hem is het hele leven een grap en als je dan iets voor de grap doet weet je niet meer of het nog een grap is.

Hoe dan ook, na dat schrijven en schilderen wekt het geen verbazing dat Arnon Grunberg nu als dichter debuteert. Hij doet dat met een langwerpi­ge bundel verzen die alle gaan over de verhouding van de ‘ik’ met ‘Hoer C.’. Hoer C. komt vanuit Nederland naar New York, raakt aan lager wal, woont vervolgens in, of beter: huist, zichzelf verkopend, bij een tax-free shop op JFK Airport om uiteindelijk uit zicht te verwijnen. Verder taxi’s, restau­rants en vreugdeloze vunzigheid op hotelkamers.

Grunbergs poëzie heeft weinig vorm, het is eigenlijk proza in korte regels geknipt. Dat proza bestaat uit Grunbergs befaamde illusieloze retoriek met een aangename hang naar het absurde. Hoer C. troostte mannen in Amsterdam, vertelt ze, ‘likte tranen / van hun wangen / etensresten / uit hun oren // en bij eentje / Nescafé / uit zijn baard’. En op een zolderkamer ‘neukte’ concertpianist Tom ‘hoer C. / er liepen muizen / rond / en in het toilet / diende men / een wc-borstel te steken / anders / kwamen de ratten omhoog’.

Het is maar hoe je zo’n bundel leest. Voor werkgroepen neerlandistiek en proefschriftschrijvers valt hier niet veel eer te behalen. Daarvoor is de taal te ondubbelzinnig. Grunberg schrijft bijvoorbeeld ’toen ze de eerste keer / kaviaar / proefde / op de boulevard / van Coney Island / zei ze / nu weet ik / waarom kaviaar / zo duur is / het smaakt naar sperma / maar dan zouter // ik stelde voor / sperma / in kleine potjes / als delicatesse / op de markt / te brengen // om zo / slapend / rijk te worden’. Zulke regels zijn aanmerkelijk zoutelozer dan de bezongen kaviaar.

De gedichten lijken een soort bijproduct van Grunbergs romans en verhalen. Zoals de lever gal afscheidt, zo scheidt het proza van Grunberg kennelijk gedichten af. Maar ik houd van zijn stijl dus ik lijd er niet onder. Bovendien ontstaat soms toch zomaar poëzie, bijvoorbeeld in deze korte bespiegeling van hoer C.:

toekomst

(…)

is een woord

dat me nog nooit

zo weinig angst

heeft aangejaagd

als nu

toekomst

is een vliegtuig

dat vertraagd is

Mooi paradoxaal beeld: de toekomst is niet de bestemming, zelfs niet de weg daarnaartoe, maar hooguit het ongewild wachten op die weg. De toekomst is akelig dichtbij en statisch, zoals ‘als nu’ in deze regels geplakt zit aan het woord ’toekomst’. Hier ontstaat vanzelf vorm, zie ook de woordherhaling (waar Grunbergs proza patent op heeft) en gratis binnenrijm in de tegenstel­ling ‘aangejaagd – vertraagd’.

Geestig vind ik verder, na meer dan honderd bladzijden, de regels:

de waarheid

komt als dessert

op tafel

maar allebei

zitten we vol

Wie hier Grunbergs leeftijdge­noot Serge van Duijnhoven naast legt, ziet hoe aangenaam onsenti­men­teel het relaas over Hoer C. is. Uit Van Duijnho­vens Obiit in orbit spreekt de vergis­sing dat poëzie de gevoelens van de dichter moet vertolken.

Ook zijn gedichten bestaan uit proza in regels geknipt, een soort parlando met weinig concentratie. Maar Van Duijnhovens bundel stelt teleur. Zijn debuut, Het paleis van de slaap, getuigde van talent. Sinds­dien doet zijn werk echter koortsach­tige pogingen van deze tijd te zijn door zich te affiche­ren met rap, drugs en een beetje bohème volgens het recept van de school­krantro­mantiek. Ik ben altijd wel gepor­teerd van een zekere naïviteit in poëzie, maar wat te denken van regels als: ‘gaat het om de trouw / het touwtrekken om ‘jou’? / of om het liefheb­ben, subtiel / inventief (…)’.

Veelzeggend voor de houding van deze ernstige en zelfverklaarde vertegenwoordiger van ‘de jonge generatie’ is het dankwoord, onder meer aan een ‘kameraad & zielsverwant, die me hielp mijn muren te slechten’. Obiit in orbit is doortrok­ken van zulk puberale pathos. Neem de beschrijving van een hotelkamer. Arnon Grunbergs schets van een verblijf op de zeventiende verdieping van The Drake Hotel steekt aangenaam af (als dat het juiste woord is) naast Nacht in Hotel Orbit. Van Duijnhoven schrijft: ‘Er is een tv met zestien zenders’ (waar niet?) ‘die ongewoon veel ruis vertoont’ (onge­woon?), ‘op de deur van de toiletten staan teksten’ (ha! hip! graffiti!) ‘gebrand uit de hete as van sigaretten’ (dan moet je flink doorroken!).

Ik ben niet helemaal eerlijk met deze citaten, want tegelijkertijd zijn ze een poging rap met poëzie te verzoe­nen en dan gelden andere criteria. Er zit een cd achterin de bundel, die het misschien zelfs rechtvaardigt de tekst als bijzaak te zien. Luisteren we naar de cd.

Serge rapt, alleen spettert het er niet vanaf. In het beste geval horen we een soort Ian Morrison met een nieuwe beat, maar in de eerste plaats toch een stem zo beschaafd dat het rap lijkt van een feestje op de hockey­club. Er zijn geluiden bij gemixed die je doen vermoeden dat de dichter staat op te nemen achter een fruitautomaat of flipperkast. Het is niet van nu, het is van alles wat. We horen flarden Frans chanson uit de jaren vijftig, psychedelica uit de jaren zestig, iets van symfonische rock uit de jaren zeventig en een beetje hiphop uit de jaren negentig. De punk van de jaren tachtig was Van Duijnho­ven waarschijn­lijk niet romantisch genoeg.

Geef mij maar Hoer C.

Arnon Grunberg: Liefde is business. Gedichten. Nijgh & Van Ditmar, 119 blz.; Serge van Duijnhoven: Obiit in orbit. Djax Records / De Bezige Bij (1998), 78 blz.